Übersetzung in das Niederländische des Artikels "Die belgische PdA auf EU-Kurs?"

Zet de Belgische PVDA koers richting EU?

“Europa moet zijn eigen weg gaan” is de titel van een artikel van Benjamin Pestieau en Max Vancauwenberge in het tijdschrift Marxistische Blätter (nr. 3, 2025) .[1] Pestieau is adjunct-algemeen-secretaris van de PVDA, het artikel kan dus gezien worden als een officiële verklaring van de PVDA, een partij die zichzelf als marxistisch beschouwt.

De diagnose van de auteurs over de huidige staat van de Europese Unie (EU) kan nauwelijks negatiever zijn: “Europa is een tanende wereldmacht geworden, die steeds verder achteropraakt in de race tegen de Verenigde Staten, en intussen werd ingehaald door China.”. [2] Dit is echter een grove overdrijving die voortdurend herhaald wordt in de burgerlijke media, maar dat maakt het nog niet correcter. Gemeten naar bruto binnenlands product (bbp) is Duitsland, de sterkste macht in de EU, nog steeds de derde sterkste in de wereldeconomie, nog vóór Japan met zijn grotere bevolking. Frankrijk, Italië en Spanje spelen ook nog steeds in de hoogste Liga van economische machten wereldwijd en hebben hun posities zelfs nog verder kunnen uitbreiden. Kleinere landen zoals Nederland, Zweden en België konden ook winst boeken.

De auteurs zien het gebrek aan industriebeleid van de Unie als de centrale oorzaak van de vermeende achteruitgang van Europa: “De Europese Unie heeft al tientallen jaren geen proactief industriebeleid om strategische industriële sectoren te versterken. In plaats daarvan is de industriële ontwikkeling aan de markt overgelaten. In de jaren 2000 zette de EU aan de hand van de Lissabonstrategie in op concurrentievermogen door middel van vrijhandel, deregulering van de arbeidsmarkt en privatisering. Vanaf de jaren 2010 heeft de focus op besparingen geleid tot een decennium van stagnatie en onderinvestering door de overheid.”

In feite heeft de EU nooit een industriebeleid gevoerd sinds haar oprichting als de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1956, in tegenstelling tot haar voorganger, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), die de deelnemende landen begin jaren 1950 strenge quota oplegde voor de winning van kolen en de productie van staal. Het subsidieerde zelfs de woningbouw voor arbeiders en zorgde voor gezondheid en veiligheid op het werk.[3] Niets van dit alles bestond of bestaat in de EU. Als de lidstaten al een industrieel beleid voeren, is dat net zoals het economisch beleid als een nationale bevoegdheid. [ 4] Hoewel de EU een hoogontwikkelde vorm van samenwerking tussen staten vertegenwoordigt – in tegenstelling tot andere intergouvernementele samenwerkingsverbanden zoals de Zuidoost-Aziatische ASEAN – blijft het ook het toneel van onderlinge strijd. De geschiedenis is er ook altijd een geweest van een strijd tussen Duitsland en Frankrijk om de beslissende invloed in de Unie. De invoering van gemeenschappelijke regels, zoals het verbod op discriminatie bij de interne uitwisseling van goederen binnen de EU, heeft de imperialistische concurrentie tussen staten verzwakt, maar geenszins afgeschaft. En op derde markten blijven de respectieve monopolistische groepen van de EU-lidstaten elkaar meedogenloos beconcurreren.

De auteurs zien het subsidiëren van de industrie en het protectionistisch afsluiten van de EU als een misplaatste aanpak om de crisis op te lossen waarmee de EU en haar lidstaten volgens hen af te rekenen hebben. “Nu we geconfronteerd worden met deze achterstand, denken sommigen dat we de Europese industrie gaan redden door ook de subsidiekraan open te draaien en de Europese markt af te schermen.” Dit is echter precies waar ook de Europese Commissie zich tegen verzet. De Commissie voert al decennialang een eindeloze strijd tegen overheidssubsidies en -steun, omdat die de “open en vrije interne markt” zouden kunnen verstoren. Het verbod op staatssteun is dan ook expliciet vastgelegd in de Europese Verdragen. En met de vrijhandelsovereenkomsten met andere economische gebieden die door de EU-Commissie worden gepromoot, probeert de Unie afscherming en protectionisme te voorkomen. Dit neoliberale beleid van vrijwel onbeperkte vrijhandel is altijd tegengewerkt door Europees links en progressieve vakbondsleden – of het nu ging om het CETA-akkoord met Canada, het trans-Atlantische TTIP met de VS, dat uiteindelijk mislukte vanwege Trump, of het Mercosur-akkoord tussen de EU en Latijns-Amerikaanse landen, waar nog steeds om gevochten wordt. De Belgische PVDA heeft zich ook altijd uitgesproken tegen deze akkoorden. Is dit niet langer van toepassing?

De aanbeveling van de auteurs luidt: “Europa moet zijn eigen koers varen, met een beleid op basis van overheidsinvesteringen in strategische sectoren en internationale samenwerking, weg van de groeiende rivaliteit tussen de Verenigde Staten en China.” Wat betekent: “Om het hoofd te bieden aan de huidige crisis in de industrie moeten we de industriële paradepaardjes van het continent beschermen en volgende noodmaatregel invoeren: een moratorium op de sluiting van ondernemingen die essentieel zijn voor de industriële omschakeling, zowel in België als in Europa. We kunnen niet toestaan dat multinationals eenzijdig overgaan tot de sluiting van vestigingen die juweeltjes van technologie en innovatie zijn. Elke sluiting betekent niet alleen het verlies van banen maar ook van onschatbare knowhow.”

Zonder verdere onderbouwing verlaten de auteurs dan het Europese niveau, en gaan ze verder met voorstellen die alleen betrekking hebben op het nationaal, Belgisch beleid: “Vandaar ons voorstel voor de oprichting van een nationaal publiek energiebedrijf, dat eerst massaal zal investeren in nieuwe offshore windturbines. Een dichtbevolkt land als België met een wisselvallig klimaat zal natuurlijk nooit volledig zelf over de nodige hernieuwbare energie kunnen beschikken. Daarom moeten we onze krachten bundelen met die van de andere landen aan de Noordzee. Als we de industrie en de werkgelegenheid in België willen verankeren en een klimaatneutrale toekomst willen garanderen, hebben we overheidsinvesteringen en overheidscontrole op de prijzen nodig. En wel meteen. We moeten een einde maken aan het beleid dat de sleutels voor onze energiebevoorrading in handen geeft van multinationals zoals Engie Electrabel.”

Het artikel gaat verder over de ontwikkeling van waterstoftechnologie als een strategische kwestie.  ” Onze havens, en dan voornamelijk die van Antwerpen met zijn petrochemische cluster en Gent met zijn staalindustrie, zullen knooppunten moeten worden van deze noodzakelijke technologie. Daarom willen we de ontwikkeling van de technologie, de productie en het transport van waterstof onder publieke controle brengen. Door de controle op heel de waterstofketen zal de staat over een krachtige hefboom beschikken om het industriebeleid te sturen. De tweede hoeksteen van de industriële transitie is de ontwikkeling van de benodigde infrastructuur voor de industrie van de toekomst. Dit betreft alle infrastructuur voor energieproductie, (…). We hebben overheidsinvesteringen en -planning nodig in de energiesector.” De auteurs eisen: “De staat moet industrieën dwingen om hun winsten te herinvesteren in innovatie, in plaats van kolossale dividenden uit te keren.”

Dit alles zou echter een strikte sturing van de economie vereisen. De betreffende bedrijven, vooral de multinationals, zouden reageren door hun kapitaal terug te trekken of over te brengen naar het buitenland. Een staat kan dit alleen voorkomen als het ook kapitaalcontroles oplegt, wat China bijvoorbeeld doet. Sinds het Verdrag van Maastricht verbiedt artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) echter alle beperkingen op kapitaalbewegingen en betalingen “tussen lidstaten en derde landen”.  Staatscontrole van de economie is dus alleen mogelijk buiten de EU. Het was precies om deze reden dat de Britse Communistische Partij, de krant Morning Star en de Labour Leave coalitie het Verenigd Koninkrijk opriepen om uit de EU te stappen, omdat het herstel van de volledige soevereiniteit van een land in de eerste plaats een onafhankelijk, autonoom economisch beleid mogelijk maakt! [5]

De auteurs citeren goedkeurend uit het boek “Muiterij” van Peter Mertens, algemeen secretaris van de PVDA: “De Europese Unie heeft dringend een industrieel plan nodig met publieke investeringen. […] Het initiatief moet nu bij de overheid liggen, met een publiek investeringsplan in energie, transport, huisvestiging, zorg en digitalisering […]. De PVDA werkte dat plan uit in Doe de Switch.” De “publieke sector” waarnaar hier wordt verwezen kan echter alleen een nationale overheid zijn, omdat alleen die beslist over overheidsinvesteringen in energie, transport, huisvesting, gezondheidszorg en digitalisering.

Alleen de staat, in dit geval de Belgische staat, kan de bestemmeling zijn van de eisen om de transformatie van de economie te financieren: “Om deze transformatie te financieren, is het tijd om hogerop te kijken: de winsten van banken en multinationals, recorddividenden en grote vermogens moeten worden belast. De staat moet niet alleen de middelen van de ultrarijken inzetten om overheidsinvesteringen te financieren, maar ook multinationals dwingen om te investeren in industriële transformatie. We moeten een einde maken aan het beleid van gratuite giften en multinationals opnemen in een economisch plan. Andere landen en continenten leggen hun grote bedrijven strenge regels op en dwingen ze om een industriële oriëntatie te volgen” Deze eis aan de staat is consequent, want in de EU bepalen de natiestaten het belastingbeleid. Hoewel de voorstanders van een verenigde Europese staat dit willen veranderen, wijst nog niet veel erop dat ze hierin zullen slagen.

Het valt op dat de auteurs geen onderscheid maken tussen de verschillende politieke actieniveaus. Soms doen ze een beroep op de EU, dan weer hebben ze het over de publieke sector en de staat of België. Alle oproepen tot een ander beleid gericht aan de EU zijn echter goedkoop, want het zijn louter oproepen zonder enige kans van slagen. Radicaal links maakt immers in geen enkele van de 27 lidstaten deel uit van de regering, waardoor hun standpunten zelfs de agenda van de Europese Raad niet zouden halen. En in het grotendeels machteloze Europees Parlement is “Europees Links” (GUE/NGL, “The Left”) de op één na kleinste fractie met slechts 46 Europarlementariërs op een totaal van 720. De Belgische PVDA is in deze fractie vertegenwoordigd met slechts één lid na het aftreden van een Europarlementariër uit de partij.

Een politiek publiek, invloedrijke ledenpartijen en militante vakbonden bestaan echter wel op nationaal niveau. Het is daarom niet meer dan logisch dat de arbeidersbeweging, die voor haar strijd afhankelijk is van het behoud en de uitbreiding van democratie, zich verzet tegen elke verdere overdracht van bevoegdheden aan de EU, aangezien elke verzwakking van nationale bevoegdheden ook haar vermogen om invloed uit te oefenen vermindert. En wat geldt voor de strijd tegen het neoliberaal beleid geldt des te meer voor veranderingen in de richting van socialisme: die kunnen alleen beginnen op het niveau van de natiestaat [6].

Op het einde van de tekst geven de twee auteurs zelf een voorbeeld van het centrale belang van vakbondsstrijd op het niveau van de staat: “Dankzij de loonindexering zijn de Belgen blijven consumeren (…). In België zijn de reële lonen stabiel gebleven, terwijl ze in Duitsland momenteel vier procent onder het niveau van eind 2020 liggen. Terwijl de Belgen geld kunnen blijven uitgeven, sparen de Duitse huishoudens steeds meer en consumeren ze steeds minder, waardoor de economische situatie nog verder verslechtert.”

Gezien de decennialange neergang van linkse partijen in Europa zijn de electorale successen van de Belgische PVDA, die zichzelf als marxistisch beschouwt, hoopgevend. Het zou daarom een grote tegenslag zijn voor de antikapitalistische krachten in de hele Unie als deze partij nu illusies zou verspreiden over een vermeende hervormbaarheid van de Europese Unie. Zij zou zich op één lijn stellen met de Duitse partij “Die Linke”, die allang vrede heeft gesloten met de EU. Het is waar dat deze partij ook voortdurend oproept tot een andere, sociale, ecologische en soms zelfs feministische unie. Tegelijkertijd weten haar vertegenwoordigers maar al te goed dat die er niet zal komen. Het enige dat voor hen telt is het “ja” tegen de EU, ook al is het een “ja maar”. Deze kritische maar tegelijkertijd positieve houding ten opzichte van de EU is uiteindelijk een van de voorwaarden voor het aangaan van coalities met de sociaaldemocraten en de Groenen – een andere is de aanvaarding van het lidmaatschap van de NAVO. En alleen daar komt het voor Die Linke op aan. Weldra ook voor de PVDA?

 

[1] Het citaat is een fragment uit een extra nummer van “Lava”, het theoretisch tijdschrift van de Partij van de Arbeid van België (PVDA), gepubliceerd in Duitse vertaling in het tijdschrift Marxistische Blätter 3_2025, p. 85 – 92. [NvdR: De titel is niet dezelfde, maar het gaat wel degelijk om hetzelfde artikel van Lava. Waar Wehr uit het artikel citeert hebben we de oorspronkelijke Nederlandse tekst gebruikt.]

[2] De auteurs verwijzen voortdurend naar Europa wanneer ze de EU bedoelen. Dit is een generalisatie die voorbijgaat aan het feit dat grote delen van het continent, zoals Groot-Brittannië, Zwitserland, Noorwegen, de westelijke Balkanstaten en natuurlijk Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne en Turkije, wel tot Europa maar niet tot de EU behoren.

[3] Zie Andreas Wehr, Die Europäische Union, 3e editie, Keulen 2018, blz. 36.

[4] Nog in juli 2025 lanceerde de Duitse regering een uitgebreid economisch stimuleringspakket, een zogenaamde “groeistimulans om Duitsland als vestigingsplaats voor bedrijven te versterken”, waarvan vooral Duitse monopolistische bedrijven zullen profiteren door hun concurrentiepositie te versterken, ook ten opzichte van bedrijven uit andere EU-landen. Zie: Mededeling van de Bondsregering van 21 juli 2025,
https://www.bundesregierung.de/breg-de/aktuelles/wachstumsbooster-2351752

[5] Zie Andreas Wehr, Europa, was nun? Trump, Brexit, Migration und Eurokrise, Keulen 2018, p. 83 f.

[6] Zie Andreas Wehr, Die Europäische Union, op. cit., hier de paragraaf “Wie den Kampf um Veränderung führen?“ blz. 122-130


Der Artikel erschien am 16, August 2025 auf der Online Platform "Ander Europa"

 

 

Zurück

Verwandte Beiträge:

Mein Newsletter

Abonnieren Sie den Newsletter von Andreas Wehr. Der Newsletter informiert unregelmäßig (10 bis 12 mal im Jahr) über Publikationen, Meinungen und Bucherscheinungen und wird über den Newsletter-Anbieter Rapidmail versendet.